overhooploopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·hoop·loopt

Werkwoord

vervoeging van
overhooplopen

overhooploopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhooplopen
    • ... dat jij overhooploopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overhooplopen
    • ... dat hij overhooploopt.