orkestreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·kes·treer

Werkwoord

vervoeging van
orkestreren

orkestreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van orkestreren
    • Ik orkestreer. 
  2. gebiedende wijs van orkestreren
    • Orkestreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van orkestreren
    • Orkestreer je?