opzag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zag

Werkwoord

vervoeging van
opzien

opzag

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opzien
    • ... dat ik opzag. 
    • ... dat jij opzag. 
    • ... dat hij, zij, het opzag.