opwarmde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·warm·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opwarmen |
opwarmde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opwarmen
- ... dat ik opwarmde.
- ... dat jij opwarmde.
- ... dat hij, zij, het opwarmde.
- ... dat ik opwarmde.