opvrolijkten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vro·lijk·ten

Werkwoord

vervoeging van
opvrolijken

opvrolijkten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opvrolijken
    • ...dat wij opvrolijkten. 
    • ...dat jullie opvrolijkten. 
    • ...dat zij opvrolijkten.