opving

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ving

Werkwoord

vervoeging van
opvangen

opving

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opvangen
    • ... dat ik opving. 
    • ... dat jij opving. 
    • ... dat hij, zij, het opving.