opvielen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·vie·len
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opvallen |
opvielen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opvallen
- ...dat wij opvielen.
- ...dat jullie opvielen.
- ...dat zij opvielen.
- ...dat wij opvielen.
vervoeging van |
---|
opvallen |
opvielen