opkochten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·koch·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opkopen |
opkochten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opkopen
- ...dat wij opkochten.
- ...dat jullie opkochten.
- ...dat zij opkochten.
- ...dat wij opkochten.