opging
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opging (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔpxɪŋ / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈɔpχɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɔpɣɪŋ/
Woordafbreking
- op·ging
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opgaan |
opging
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opgaan
- ... dat ik opging.
- ... dat jij opging.
- ... dat hij, zij, het opging.
- ... dat ik opging.