ontziel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ziel

Werkwoord

vervoeging van
ontzielen

ontziel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzielen
    • Ik ontziel. 
  2. gebiedende wijs van ontzielen
    • Ontziel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzielen
    • Ontziel je?