ongewapend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·wa·pend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ongewapend
verbogen ongewapende
partitief ongewapends

Bijvoeglijk naamwoord

ongewapend

  1. niet voorzien van bewapening
    • De ongewapende man werd doodgeschoten, maar de schutter beweerde dat hij uit noodweer handelde. 
    • Uit onderzoek, geluidsopnames en verhalen van slachtoffers blijkt dat Russische militairen ongewapende Oekraïners opzettelijk gedood en verkracht hebben. [1] 


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen