omspoelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·spoel·de

Werkwoord

vervoeging van
omspoelen

omspoelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omspoelen
    • ... dat ik omspoelde. 
    • ... dat jij omspoelde. 
    • ... dat hij, zij, het omspoelde. 
  2. verbogen vorm van omspoeld, voltooid deelwoord van omspoelen
vervoeging van
omspoelen

omspoelde

  1. enkelvoud verleden tijd van omspoelen
    • Ik omspoelde. 
    • Jij omspoelde. 
    • Hij, zij, het omspoelde.