omreist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·reist

Werkwoord

vervoeging van
omreizen

omreist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omreizen
    • ... dat jij omreist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omreizen
    • ... dat hij omreist. 

Gangbaarheid