omliep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·liep

Werkwoord

vervoeging van
omlopen

omliep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omlopen
    • ... dat ik omliep. 
    • ... dat jij omliep. 
    • ... dat hij, zij, het omliep. 
vervoeging van
omlopen

omliep

  1. enkelvoud verleden tijd van omlopen
    • Ik omliep. 
    • Jij omliep. 
    • Hij, zij, het omliep.