omfloers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·floers

Werkwoord

vervoeging van
omfloersen

omfloers

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omfloersen
    • Ik omfloers. 
  2. gebiedende wijs van omfloersen
    • Omfloers! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omfloersen
    • Omfloers je?