ombracht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·bracht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ombrengen |
ombracht
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ombrengen
- ... dat ik ombracht.
- ... dat jij ombracht.
- ... dat hij, zij, het ombracht.
- ... dat ik ombracht.