offreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • of·freer

Werkwoord

vervoeging van
offreren

offreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offreren
    • Ik offreer. 
  2. gebiedende wijs van offreren
    • Offreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van offreren
    • Offreer je?