obstrueerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·stru·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
obstrueren

obstrueerde

  1. enkelvoud verleden tijd van obstrueren
    • Ik obstrueerde. 
    • Jij obstrueerde. 
    • Hij, zij, het obstrueerde.