obstrueer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ob·stru·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
obstrueren |
obstrueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obstrueren
- Ik obstrueer.
- gebiedende wijs van obstrueren
- Obstrueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obstrueren
- Obstrueer je?