obsedeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·se·deer

Werkwoord

vervoeging van
obsederen

obsedeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obsederen
    • Ik obsedeer. 
  2. gebiedende wijs van obsederen
    • Obsedeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obsederen
    • Obsedeer je?