obduceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·du·ceer

Werkwoord

vervoeging van
obduceren

obduceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obduceren
    • Ik obduceer. 
  2. gebiedende wijs van obduceren
    • Obduceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obduceren
    • Obduceer je?