numismaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu·mis·maat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘munt- of penningkundige’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord numismaat numismaten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de numismaatv / m

  1. (numismatiek) een expert, verzamelaar of handelaar op het gebied van de munt- of penningkunde
    • Onderzoekers van De Nederlandsche Bank hebben de muntschat beschreven, gefotografeerd en gewogen. De numismaten stelden vast dat de munten een Romeinse (2), Byzantijnse (38), Ostrogothische (3) of Frankische (4) oorsprong hebben.[3] 
    • In de volgende fase probeerden de numismaten een soort spreadsheet te maken van alle heersers om zo vast te stellen wie waar en wanneer heersten en welke familierelaties bestonden.[4] 
    • Dat betekent samenwerken met filologen, archeologen, numismaten (kenners van munten) en epigrafen.[5] 
Synoniemen

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen