nipte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nip·te

Bijvoeglijk naamwoord

nipte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van nipt

Werkwoord

vervoeging van
nippen

nipte

  1. enkelvoud verleden tijd van nippen
    • Ik nipte. 
    • Jij nipte. 
    • Hij, zij, het nipte. 
     Toen de wijn even later gebracht was en Christa er voorzichtig aan nipte, vond ze dat hij echt voorjaarsachtig en tegelijkertijd hoopvol smaakte, als een duidelijk signaal dat het leven nu weer normaal kon worden.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691