neervielen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·vie·len

Werkwoord

vervoeging van
neervallen

neervielen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van neervallen
    • ...dat wij neervielen. 
    • ...dat jullie neervielen. 
    • ...dat zij neervielen. 
     Het was zwaar geweest voor de drie broers, vooral de eerste zomer nadat hun vader en oom vermist waren op zee, toen moesten de jongens werken tot ze er letterlijk bij neervielen.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691