neersloeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·sloeg

Werkwoord

vervoeging van
neerslaan

neersloeg

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van neerslaan
    • ... dat ik neersloeg. 
    • ... dat jij neersloeg. 
    • ... dat hij, zij, het neersloeg. 
     Je zou je voor kunnen stellen dat de Amerikanen een zucht van verlichting slaakten toen het Sovjetleger de opstand neersloeg en de rust en het afschrikkingsevenwicht werden hersteld.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535