naturaliseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- na·tu·ra·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
naturaliseren |
naturaliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naturaliseren
- Ik naturaliseer.
- gebiedende wijs van naturaliseren
- Naturaliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naturaliseren
- Naturaliseer je?