moraliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·ra·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
moraliseren

moraliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moraliseren
    • Ik moraliseer. 
  2. gebiedende wijs van moraliseren
    • Moraliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moraliseren
    • Moraliseer je?