monopoliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no·po·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
monopoliseren

monopoliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monopoliseren
    • Ik monopoliseer. 
  2. gebiedende wijs van monopoliseren
    • Monopoliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van monopoliseren
    • Monopoliseer je?