mensuren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·su·ren

Zelfstandig naamwoord

de mensurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mensuur


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
mensurar

mensuren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mensurar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mensurar