meezongen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·zon·gen

Werkwoord

vervoeging van
meezingen

meezongen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meezingen
    • ...dat wij meezongen. 
    • ...dat jullie meezongen. 
    • ...dat zij meezongen.