meewogen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mee·wo·gen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meewegen |
meewogen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meewegen
- ...dat wij meewogen.
- ...dat jullie meewogen.
- ...dat zij meewogen.
- ...dat wij meewogen.
vervoeging van |
---|
meewegen |
meewogen