meespeelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·speelt

Werkwoord

vervoeging van
meespelen

meespeelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meespelen
    • ... dat jij meespeelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meespelen
    • ... dat hij meespeelt.