meereden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mee·re·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meerijden |
meereden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meerijden
- ...dat wij meereden.
- ...dat jullie meereden.
- ...dat zij meereden.
- ...dat wij meereden.
vervoeging van |
---|
meerijden |
meereden