maraan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·raan
Woordherkomst en -opbouw
  • van Spaans marrano, in de betekenis van ‘scheldnaam voor Spanjaarden die zich uit lijfsbehoud afwendden van islam of jodendom’ voor het eerst aangetroffen in 1549 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maraan maranen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de maraanm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) onder dwang tot het christendom bekeerde Spaanse jood

Gangbaarheid

19 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen