lumbaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lum·baal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. de lendenen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Latijnse lumbus (lende, lendenen) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend
onverbogen lumbaal
verbogen lumbale
partitief lumbaals

Bijvoeglijk naamwoord

lumbaal

  1. (medisch) met betrekking tot de lende, het lage deel van de wervelkolom
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen