labeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord labeling labelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de labelingv

  1. voorzien van extra informatie zodat men snel ingelicht is over de aard van een product
    • Het buurtcomité spreekt van geweldig nieuws. ‘Domijn ‘geeft ons de vijf’ en mag in ruil daarvoor de labeling met betrekking tot de nieuwbouw loslaten. In de Spanbeddestraat wordt dus niets gesloopt.’ Het comité geeft wel aan dat de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden. Een woordvoerder laat verder weten dat de overeenkomst ook een succes voor Domijn betekent, omdat zo een langdurige rechtszaak wordt voorkomen. [1] 
    • 'Consumenten willen geen risico op vuil drinkwater voor de inwoners van Brabant, maar ook niet voor mensen in China en de VS. Dus geen schaliegas', zegt Van Tongeren. 'Maar ook gaswinning in Rusland geeft forse milieuproblemen. Door labeling hebben mensen de keuze hier niet aan bij te dragen.' [2] 
  2. voorzien van een te eenvoudig etiket zodat men te snel een eenzijdig oordeel over iets of iemand kan vellen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen