kwiteerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwi·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kwiteren |
kwiteerde
- enkelvoud verleden tijd van kwiteren
- Ik kwiteerde.
- Jij kwiteerde.
- Hij, zij, het kwiteerde.
- Ik kwiteerde.
vervoeging van |
---|
kwiteren |
kwiteerde