kwantiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwan·ti·seer

Werkwoord

vervoeging van
kwantiseren

kwantiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantiseren
    • Ik kwantiseer. 
  2. gebiedende wijs van kwantiseren
    • Kwantiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantiseren
    • Kwantiseer je?