kwantificeerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwan·ti·fi·ceer·den

Werkwoord

vervoeging van
kwantificeren

kwantificeerden

  1. meervoud verleden tijd van kwantificeren
    • Wij kwantificeerden. 
    • Jullie kwantificeerden. 
    • Zij kwantificeerden.