kwantificeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwan·ti·fi·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kwantificeren |
kwantificeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
- Ik kwantificeer.
- gebiedende wijs van kwantificeren
- Kwantificeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwantificeren
- Kwantificeer je?