koopkrachtdaling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- koop·kracht·da·ling
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van koopkracht zn en daling zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koopkrachtdaling | koopkrachtdalingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de koopkrachtdaling v
- vermindering van de hoeveelheid goederen of diensten die men voor het ontvangen inkomen kan verwerven
- ▸ Vooral (vervroegd) gepensioneerden en ouders met kinderen in de kinderopvang gaan er fors op achteruit (.pdf). De koopkrachtdaling kan oplopen tot 7,7 procent, maar blijft voor de meeste groepen beperkt tot zo'n 2 procent of minder.[1]
- ▸ Crisis, koopkrachtdaling? Daar was vrijdag in Amerika weinig van te merken. Want het was Black Friday... de dag na Thanksgiving en dé shopdag van het jaar. In Washington kijken ze met veel belangstelling mee.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord koopkrachtdaling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Bijna iedereen minder koopkracht” (Woensdag 16 januari 2013, 19:36), NOS
- ↑ Weblink bron “Crisis? Niet op Black Friday” (Zaterdag 26 november 2011, 09:28), NOS