kokerel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ko·ke·rel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kokerellen |
kokerel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokerellen
- Ik kokerel.
- gebiedende wijs van kokerellen
- Kokerel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokerellen
- Kokerel je?