kleinkreeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klein·kreeg

Werkwoord

vervoeging van
kleinkrijgen

kleinkreeg

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van kleinkrijgen
    • ... dat ik kleinkreeg. 
    • ... dat jij kleinkreeg. 
    • ... dat hij, zij, het kleinkreeg.