klaarzet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klaar·zet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klaarzetten |
klaarzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaarzetten
- ... dat ik klaarzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaarzetten
- ... dat jij klaarzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaarzetten
- ... dat hij klaarzet.