kauw fijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kauw fijn
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
fijnkauwen

kauw (…) fijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fijnkauwen
    • Ik kauw fijn. 
  2. gebiedende wijs van fijnkauwen
    • Kauw fijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fijnkauwen
    • Kauw je fijn? 

Gangbaarheid