kardeel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kar·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kardeel kardelen
verkleinwoord kardeeltje kardeeltjes

Zelfstandig naamwoord

[A] de kardeelm

  1. (scheepvaart) touw dat gebruikt wordt om een vlag of wimpel op de gewenste hoogte te houden
    • Daar heb je een kardeel voor nodig. 
  2. (scheepvaart) een van de strengen waaruit een kabel samengedraaid is

Zelfstandig naamwoord

[B] het kardeelo

  1. vat met een inhoud van ongeveer 200 tot 230 liter
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen