juxtaponeerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jux·ta·po·neer·den

Werkwoord

vervoeging van
juxtaponeren

juxtaponeerden

  1. meervoud verleden tijd van juxtaponeren
    • Wij juxtaponeerden. 
    • Jullie juxtaponeerden. 
    • Zij juxtaponeerden.