islamiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • is·la·mi·seer

Werkwoord

vervoeging van
islamiseren

islamiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van islamiseren
    • Ik islamiseer. 
  2. gebiedende wijs van islamiseren
    • Islamiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van islamiseren
    • Islamiseer je?