iriseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • iri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
iriseren
iriseerde
geïriseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

iriseren [3]

  1. onovergankelijk de kleuren van de regenboog vertonen
  2. overgankelijk kleuren in de tinten van de regenboog
Vertalingen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen