interpoleerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·po·leer·den

Werkwoord

vervoeging van
interpoleren

interpoleerden

  1. meervoud verleden tijd van interpoleren
    • Wij interpoleerden. 
    • Jullie interpoleerden. 
    • Zij interpoleerden.